over samenwerken in de wetenschap
Vanuit welke achtergrond ben je rector magnificus geworden in Maastricht?
Mijn vakgebied is internationaal recht, waarbij ik als onderdeel daarvan de victimologie bestudeer. Dat houdt in dat ik voornamelijk bezig ben met de impact van grootschalig geweld in oorlogsgebieden op de slachtoffers daarvan, en in hoeverre het recht een bijdrage kan leveren aan verwerkingsprocessen. Het is een meer empirische en psychologische studie dan puur het recht, hoewel ik wel altijd geïnteresseerd ben in wat de rol van het recht daar dan in is. Het gaat ook om verzoeningsprocessen, en wat dat doet voor zowel slachtoffers als de samenleving die daarna weer door moeten. Voor die combinatie van recht en victimologie heb ik ook een VIDI-beurs gekregen.”
Je bent nu, sinds september 2016, ruim 2,5 jaar Rector Magnificus. Hoe is je band met het onderzoek nu – kun je die VIDI nog wel gebruiken?
Dat valt me eigenlijk helemaal niet tegen. In het begin, in mijn eerste jaar was echt wel een beetje buffelen want ik was nieuw in Maastricht, en nieuw in een functie waar ik niets van wist. Maar het gaat al een stuk beter. Ik ben bijvoorbeeld voor het onderzoek op reis geweest naar Oeganda en heb wat seminars kunnen bijwonen. We hebben ook een aantal artikelen kunnen schrijven, en in juni ga ik naar Congo voor onderzoek. Laatst zei ik nog tegen een collega, de directeur van een onderzoeksgroep, dat het eigenlijk niet eens zo anders is omdat ik eerder ook tienduizend dingen moest doen. De uitdaging is meer dat ik nu in een mentaal andere baan zit met meer eigen verantwoordelijkheid voor grote dossiers en continu heel snel moet beslissen. Het is dus meer quick-thinking, terwijl wetenschap meer slow-thinking is. En dat omschakelen dat lukt niet altijd. Het is gewoon een kwestie van goed plannen. Alle dagen voor het VIDI-onderzoek staan bijvoorbeeld al gepland tot en met september, en zo’n reis naar Congo moet ik ook echt ver van tevoren inplannen – anders loopt de agenda vol.
Uit je werk spreekt een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Heeft dat ook invloed gehad op je wens om bestuurlijke taken te gaan doen?
Ja heel erg. Want ik had die VIDI gekregen, en toen was ik echt super blij. Maar toen realiseerde ik me dat ik vooral ook blij was omdat ik een paar mensen in mijn onderzoeksgroep, waar ik heel erg in geloofde maar geen contract kon geven, toen ineens wèl een contract kon geven. Een lange termijncontract met een lange termijnperspectief op een thema waar zij inmiddels ook die passie voor hadden gekregen. Toen had ik zoiets van: Oh, dat is ook echt iets waar ik aan wil werken. Want toen ik begon kreeg je redelijk gemakkelijk een vast contract. Ik werd vrij snel hoogleraar, terwijl als ik nu de jonge generatie zie, die gaan maar van contract naar contract, van project naar project, en dat vind ik jammer. Dat heb ik zelf helemaal niet gehad. Ik ben 42 – dus het is ook weer niet dat ik nou zó stokoud ben – maar het is wel heel snel veranderd allemaal.
En als je nu terugkijkt op die eerste 2,5 jaar, heb je daar dan inderdaad verschil kunnen maken?
Nou, ja, dat is wel heel snel. Ik wil altijd hele grote stappen maken en ben daar wat ongeduldig in. Je hebt op de universiteit en de VSNU natuurlijk te maken met bestaande processen, en wetenschappers zijn van nature vrij eigenzinnig. Dus voordat je een keer verder bent heb je al heel wat vergaderingen gehad. Ik ben ook wel een gekke rector, een beetje anders en wat jonger dan de gemiddelde rector. Dat ik dan toch zo veel vertrouwen en zo veel steun heb gekregen in slechts twee jaar, ja daar ben ik echt enorm blij mee. Ik heb stappen kunnen zetten in het project van waarderen en belonen, en dat was wel een van de grootste redenen om rector te willen worden.
Je refereert aan het plan dat je samen met Frank Baaijens (Technische Universiteit Eindhoven) trekt, om de waardering van wetenschappers te vernieuwen. Hoe staat het daarmee?
Inderdaad. Ik het begin had ik zeker niet verwacht dat zoveel bestuurders unaniem tegen Frank en mij zouden zeggen: Ga daar vooral snel mee aan de slag. Dat vond ik heel gaaf. Wat we dit jaar als eerste willen gaan opleveren is een position paper ten aanzien van de vier domeinen waar we naar gaan kijken; onderzoek, onderwijs, impact en leiderschap. Van die domeinen gaan we in kaart brengen op welke manier je wetenschappers zou kunnen waarderen en belonen, zodat het meer in verhouding staat tot elkaar en de focus niet alleen ligt op het onderzoek.
Wat gaat het grote verschil maken daarin?
Wat je nu ziet in heel veel HR processen waarbij leidinggevenden kunnen oordelen over jouw contract of promotie, is dat er overmatig gekeken wordt naar de output in het onderzoek. Dat is vaak ook kwantitatief: hoeveel publicaties heb je, en in welke journals? Naar alle andere dingen die je doet, die óók van je verwacht worden, wordt veel minder gekeken. En als er al naar gekeken wordt dan krijg je daar niet echt waardering voor, laat staan een beloning. Ik zie dit terug bij de manier waarop veel leidinggevenden naar de wetenschap kijken, ook bij subsidieverstrekkers. Zij kijken ook vooral naar de onderzoeks-output. Er zijn natuurlijk veel andere taken, zoals onderwijs, die super waardevol zijn. Nu wordt je, als je daar de nadruk op legt, veel meer als B-wetenschapper of B-medewerker gezien terwijl je het zonder elkaar echt niet voor elkaar kunt krijgen. Je zult veel meer naar talenten moeten kijken, in plaats van iedereen door dezelfde hoepel te laten springen. Dat maakt mensen gefrustreerd, wat een enorme verspilling van talent en ervaring is. Dit hoor je steeds meer terug. Vooral bij de generaties van mijzelf en daaronder.
Dus de focus is te nauw, en we moeten het idee van een goede wetenschapper verruimen. Verwatert het idee van een topwetenschapper dan niet?
Soms wordt mij wel gevraagd: Maar wil je dan niet meer die topwetenschapper erkennen op zijn onderzoek? Ja, absoluut wel. Maar ik zou die topwetenschapper niet ook nog willen belasten met andere taken. Je moet het juist omdraaien. Ik zou veel meer willen kijken vanuit de gedachte: wat hebben we in dit team nodig? ‘Jij bent geweldig goed in schrijven in topjournals, ga vooral je gang. En jouw collega is heel goed in onderwijs geven. Die moet dat dan dus kunnen doen.’ Maar dan moet je daar wel een carrièrepad in aan kunnen bieden. Weliswaar met behoud van onderzoek doen, want we zijn wel nog steeds een universiteit. Maar daar hoort dus bij dat iemand die via het onderwijs carrière maakt niet gezien wordt als ‘onderwijs-hoogleraar’, want dan krijg je weer dat ‘Oh, dat is de mindere hoogleraar.’ Nee, op onderwijs en onderwijsinnovatie kun jij hoogleraar worden, en dan ben je net zo volledig hoogleraar als iemand die zijn zwaartepunt bij onderzoek heeft. Dat beeld dat je beter bent als je grote beurzen binnenhaalt moeten we een beetje loslaten, ik vind dat niet productief en niet constructief.
Ik zou willen dat niet íedereen maar op álle fronten moet laten zien wat die kan, maar dat is wel op de huidige werkdruksituatie van toepassing. Je ziet het aantal burn-out klachten toenemen, je ziet mensen steeds meer klagen, mensen hebben minder plezier in hun werk. Dat vind ik niet zo gek, want je moet alles kunnen.
Het wordt daarmee mogelijk wel lastiger om talenten te belonen. Hoe ga je de excellentie op al die vlakken erkennen?
Je zult toch iets moeten wegen, dus welke indicatoren gaan we vaststellen om verschillende carrièrepaden toe te staan, zodat iemand met focus op onderwijs, leiderschap of impact ook een carrièrepad omhoog heeft? We weten ook niet zo goed wat dan al die andere indicatoren zijn, daar is niet één of andere wet voor. Het staat net zo goed nergens dat we alleen maar naar onderzoek moeten kijken, maar dat doen we wel. En dat is puur door de cultuur van de sector.
Er zijn al best wel mooie voorbeelden van hoe dat kan hoor, zoals het model van Ruth Graham, een wetenschapper uit de UK. Zij heeft een model gemaakt waarin allerlei stappen zijn opgenomen die uiteindelijk leiden tot het hoogste niveau qua excellentie in het onderwijs. Als je dat haalt ben je echt een enorme onderwijsinnovator. Dat proces heeft zij heel mooi in kaart gebracht, met de stappen die je moet nemen en hoe je dat inzichtelijk maakt met portfolio’s. Daarmee kun je dus zeggen: jij verdient het om op die titel de hoogleraarsfunctie te gaan vervullen. In Twente werken ze er al mee, en we zijn in Maastricht ook aan het kijken hoe we dat kunnen implementeren. Er is één faculteit die dat al doet, dat is ook de grootste faculteit, maar nu wil ik het breder uitrollen. En je ziet ook wel andere universiteiten hiermee experimenteren. Het is echt een heel mooi model.
Een ander groot speerpunt in je hervormingsplannen is ‘team science.’ Hoe gaat dit de wetenschap helpen?
Als onderdeel van je loopbaan moet je op dit moment allerlei persoonsgebonden subsidies indienen. En dat doe je ondanks dat je weet dat dit misschien niet het carrièrepad is dat je zou willen bewandelen. Dat betekent dat we met zijn allen het hele systeem zwaar onder druk zetten, zowel voor de subsidieverstrekkers als voor degenen die de aanvragen schrijven. Als je wilt dat de fundamentele wetenschap in Nederland op het hoge niveau blijft waarop het nu is, dan zouden we niet moeten willen dat iedereen door diezelfde hoepel gaat springen. Het zou veel tijd besparen als we er voor zorgen dat de druk verlaagt wordt bij zowel de NWO als bij de aanvragers. Nu ben je gewoon geld aan het verspillen door iedereen dezelfde soort beurzen te laten aanvragen. En daar zitten dus ook mensen bij die zichzelf het liefst op een ander vlak van het wetenschap werk zouden willen profileren.
Zou je kunnen zeggen dat er in aanvulling op de persoonlijke VENI’s en VIDI’s een fundamentele prijs zou moeten zijn voor groepen in plaats van personen?
Ja. Het is bijvoorbeeld wel al onderdeel van de NWO Zwaartekracht dat je met consortia moet werken. Maar ik zou nog veel meer willen experimenteren met team science projecten. Dat niet alleen de indiener erkenning krijgt, maar waarbij je ook aandacht moet geven aan hoe je als groep het project kan doen. En niet zoals ik met de VIDI; ik werd zo’n beetje als godin neergezet en dat is natuurlijk onzin. Ik heb het met een groep geschreven, en we werken eraan met een groep. Uiteindelijk vind ik het veel belangrijker dat die anderen er ook carrière in kunnen maken, maar dat wordt me helemaal niet gevraagd, het ging alleen maar om mij. Dat vind ik echt heel kortzichtig.
Heb je het idee dat je hier als rector magnificus makkelijker stappen in kan zetten of denk je dat het anders ook wel was gelukt?
Ik heb nu natuurlijk wel meer gehoor. Ik maak nu bijvoorbeeld zelf ook HR beleid, dus ik kan aan meer knoppen draaien. In de VSNU heb ik nu een gehoor, en ik zit ook wel eens aan tafel met een minister. Dat kun je als individuele wetenschapper allemaal wel proberen maar dit is wel wat effectiever. Ik profileer mezelf natuurlijk heel erg met het team science en diversiteit, en mensen in de organisatie weten dat. Toevallig hoorde ik laatst een paar collega’s zeggen dat zij nooit zo over dat hele team science hadden nagedacht, maar ik praat er wel de hele tijd over. En daardoor hebben ze nu wel wat dingen bedacht. Nou dat is mooi. Puur door erover te spreken gaan mensen al ondernemen en meedenken. Dat vind ik heel leuk om te zien.
Lees hier meer over Rianne Letschert.