Stichting Ammodo, Voor kunst, architectuur en wetenschap

Lydia Krabbendam en Tieme Janssen

over sociaal-wetenschappelijk onderzoek in de echte wereld

Lydia Krabbendam en Tieme Janssen

Hoogleraar Ontwikkelings- en Neuropsychologie Lydia Krabbendam en assistent-professor Tieme Janssen vormen samen met zeven andere wetenschappers de interdisciplinaire onderzoeksgroep SENSA (Social Educational Neuroscience Amsterdam) aan de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit. Zij wonnen in 2020 de eerste Ammodo Science Award for groundbreaking research, in het domein Social Sciences. Wij spraken hen over hun onderzoek en de impact van de prijs.

Wat brengt de verschillende onderzoekers van SENSA samen?

Lydia Krabbendam: We zijn allemaal geïnteresseerd in de vraag: hoe bevorder je positieve sociale interacties? Om die te beantwoorden onderzoeken we hoe je mensen kunt motiveren om zich sociaal op te stellen. Daarbij willen we de verbinding maken vanuit het lab naar het dagelijks leven, de echte wereld. Echte impact komt met die laatste stap: het lab uit. Labwerk vormt de basis, maar door het te koppelen aan de uitkomsten van onderzoeken buiten het lab worden de inzichten generaliseerbaarder en daarmee ook direct relevanter.

Dat klinkt logisch. Gebeurt dat dan nog niet?

Tieme Janssen: Het gebeurt nog weinig. In het lab kun je gecontroleerd experimenten doen, maar daarbuiten is de context automatisch complexer en spelen meer factoren een rol. Om die stap daadwerkelijk te zetten zijn invalshoeken van meerdere disciplines nodig. Binnen SENSA komen inzichten uit onder andere sociale psychologie, ontwikkelings- en neuropsychologie en educatieve neurowetenschappen samen. Door onze krachten te bundelen wordt ons onderzoek interessanter en relevanter. We kunnen complexere onderzoeksvragen te lijf gaan dan wanneer iedereen het enkel vanuit zijn eigen discipline zou benaderen.

Kun je een voorbeeld geven van het vertalen van labonderzoek naar de ‘echte wereld’?

TJ: In een van mijn studies, in samenwerking met PhD-student Laura Fornari, focussen we op sociale nabijheid en het effect daarvan op samenwerking. Die sociale nabijheid proberen wij te manipuleren door middel van de fast friends procedure – dat is een lijst met vragen die steeds persoonlijker worden. Het begint met vragen als “waar kom je vandaan?” en “waar zou je graag naartoe op reis willen?”, gaat verder met bijvoorbeeld “vind je het makkelijk of moeilijk om nieuwe mensen te leren kennen?” en eindigt bijvoorbeeld met “vertel de ander wat je nu al in hem/haar waardeert”. De helft van de deelnemers doorlopen in duo’s deze vragen en leren elkaar hiermee snel en efficiënt kennen. Uit de literatuur weten we al dat dit tot verhoogde sociale nabijheid kan leiden, maar het effect ervan op samenwerking is nog onbekend. We starten dit onderzoek in het lab, waar we duo’s kunnen vormen tussen mensen die elkaar niet kennen. Maar het is uiteindelijk juist interessant om dit in de context van een schoolklas te onderzoeken, waar samenwerken een heel belangrijk element is van leren.

Maar leerlingen uit dezelfde schoolklas kennen elkaar natuurlijk al.

TJ: Dat klopt, daarom maken we nu eerst de stap om een onderzoeksopzet te ontwikkelen en te testen bij jongvolwassenen in een gecontroleerde omgeving. Daarna verplaatsen we het onderzoek naar middelbare scholen waar we sociale processen en samenwerking willen onderzoeken en de rol van leeftijd. Tegelijkertijd meten we de synchronisatie in hersenactiviteit tussen samenwerkingspartners. Hogere synchronisatie wordt namelijk geassocieerd met sociale  cognitie, zoals gedeelde aandacht en gedeelde intentie. Het is een nogal complexe maat, maar hersensynchronisatie lijkt uniek voorspellend te zijn voor de effectiviteit van samenwerking.

LK: In dit onderzoek zie je dus ook alle disciplines samenkomen: van educatie en sociale psychologie tot ontwikkelingspsychologie en neurowetenschap.

Hoe meet je synchronisatie in hersenactiviteit? Kan dat buiten het lab?

TJ: Ja, tegenwoordig kan dat! Met behulp van geavanceerde draagbare EEG-technologie, een soort muts met sensoren, kunnen we de hersen-naar-hersensynchronisatie van meerdere deelnemers meten terwijl ze interacteren. We noemen dit hyperscanning. De technologie hiervoor is wel erg duur, volop in ontwikkeling en nog niet heel gebruiksvriendelijk. Mede daarom wordt het nog relatief weinig gebruikt binnen de sociale wetenschap. Samen met Nienke van Atteveldt leiden we een internationaal netwerk dat onderzoek doet naar real-world neuroscience, dus neurowetenschap in de context van de ‘echte wereld’, waarin ook hyperscanning wordt gebruikt. Via dit netwerk hebben we toegang tot veel expertise.

LK: De locatie van de hersenactiviteit kun je overigens met draagbare EEG niet heel specifiek vaststellen. Om te weten waar precies in de hersenen activiteit plaatsvindt moet je toch weer echt terug naar het lab en een fMRI- of een MRI-scanner in. Labonderzoek blijft dus nodig. Binnen SENSA hebben we daar gelukkig ook expertise in, Barbara Braams en Mariët van Buuren doen bijvoorbeeld veel fMRI-onderzoek.

TJ: Puur wetenschappelijk gezien is het interessant om te weten of het vergroten van sociale nabijheid leidt tot meer synchronisatie in hersengolven en betere samenwerking. Maar als dat zo is, biedt dat natuurlijk direct mogelijkheden voor toepassingen in het onderwijs: door het vergroten van de sociale nabijheid tussen leerlingen in een klas, verbeteren de onderlinge samenwerking en leerprestaties waarschijnlijk ook.

Wat is jullie wetenschappelijke passie en hoe komt die tot uiting binnen SENSA?

LK: Mijn achtergrond en specialisatie ligt in de neuropsychologie. Oorspronkelijk deed ik veel onderzoek in de psychiatrie. In de loop der jaren ben ik erg geïnteresseerd geraakt in de adolescentie. Dat is een fase waarin psychische problemen vaak ontstaan. Ook ben ik al lang geïnteresseerd in de achterliggende sociale processen. Hoe beïnvloedt sociale netwerken en de relaties met leeftijdsgenoten de ontwikkeling?

Van daaruit is mijn passie de vraag hoe we die complexe sociale, interactieve en dynamische processen wetenschappelijk kunnen bestuderen en de onderliggende mechanismen kunnen achterhalen, zowel in de hersenen als in gedrag. Uiteindelijk is het doel om iets bij te dragen aan het leven van adolescenten. Het is een bijzondere fase met veel kwetsbaarheid en veel mogelijkheden. In die periode wil je mensen enerzijds beschermen en anderzijds zo veel mogelijk stimuleren.

TJ: Mijn achtergrond ligt in de ontwikkelingspsychologie en neurowetenschap. Ik heb veel onderzoek gedaan op scholen, waar ik bijvoorbeeld onderzoek deed naar motivatie. Mijn drijfveer is het vergroten van de weerbaarheid van adolescenten. Binnen SENSA richt ik me op samenwerking, wat natuurlijk ook een belangrijke factor is bij weerbaarheid. Je bent weerbaarder als je een groep om je heen hebt en je gesteund voelt.

LK: Wat ik fantastisch vind aan SENSA is de samenwerking met mensen met andere expertises. Als neuropsycholoog met een focus op de hersenen van het individu werk ik samen met sociaal psychologen die juist alles weten van interactieve processen, zoals groepsdynamiek en de rol van status. Daarnaast hebben we onderzoekers die juist op de kindertijd gericht zijn (Jellie Sierksma en Christel Klootwijk) of juist op jongvolwassenheid (Tuongvan Vu). Daardoor hebben we als groep bijna de hele jeugd te pakken, wat anders haast niet mogelijk is. Bovendien zijn onze sociale psychologie collega’s erg goed in het ontwikkelen van aansprekende experimenten, zoals de ‘social mindfulness-meting’ die door ons teamgenoot Paul van Lange is ontwikkeld. Deze bundeling van krachten levert echt een grote meerwaarde.

Social mindfulness, wat houdt dat in? En hoe kun je dat meten?

LK: Social mindfulness gaat over pro-sociaal gedrag op het niveau van de kleine, dagelijkse interacties. Heb je oog voor een ander? Zie je dat de ander ook keuzevrijheid wenst? Daar is in tegenstelling tot grootse altruïstische daden nog maar weinig onderzoek naar gedaan. Ter illustratie een simpel voorbeeld van een meting: er staan twee stukken appeltaart en een stuk kersenvlaai op tafel. Jij mag als eerst kiezen en daarna mag iemand anders. Als je voor de kersenvlaai kiest, heeft de volgende persoon eigenlijk geen keus meer, want er is dan alleen nog maar appeltaart over. Het getuigt van social mindfulness als je zo kiest dat er voor de ander ook nog keuzevrijheid overblijft. Het is een heel simpel experiment en toch zien we dat het belangrijke relaties heeft met pro-sociaal gedrag. Er zijn ook allerlei aanknopingspunten voor onderzoek. Je kunt bijvoorbeeld onderzoeken vanaf welke leeftijd mensen mindful kiezen. En worden kinderen die mindful kiezen aardiger gevonden door hun leeftijdsgenoten? En heeft het effect op de onderlinge samenwerking? Is het makkelijker om samen te werken met iemand die pro-sociaal kiest? Dat soort onderzoeksvragen kunnen we verder uitwerken.

Wat heeft het winnen van de Ammodo Science Award jullie gebracht?

LK: De kans om echt iets vernieuwends te doen. Een bijzonder aspect van deze prijs is dat het onderzoek van tevoren nog niet in detail hoeft te zijn uitgewerkt. Dat geeft ruimte aan alle betrokken onderzoekers, van de PI’s tot aan de PhD’s. Heel social mindful dus eigenlijk! We hebben natuurlijk wel scherp wat onze overkoepelende vragen zijn waarmee we de grenzen van de sociale wetenschap willen oprekken, maar bij de uitwerking daarvan is nog volop creatieve en wetenschappelijke ruimte voor de onderzoekers zelf.

TJ: En dat zie je ook gebeuren. Zo heeft een PhD-student Rebecca van Rijn samen met Nikki Lee en Barbara Braams een onderzoek bedacht naar pro-sociaal risicogedrag: het helpen van anderen terwijl dat misschien je eigen reputatie kan schaden. Zij voelt zich natuurlijk veel meer eigenaar van dat project dan wanneer iemand anders het van tevoren helemaal zou hebben uitgedacht. De ruimte voor eigen inbreng motiveert enorm en levert naast betere wetenschap ook betere wetenschappers op. Helaas is er steeds minder ruimte voor dit type ongebonden onderzoek. Je moet haast van tevoren al kunnen aantonen dat iets succesvol gaat zijn om er geld voor te krijgen. Wat de Ammodo Science Award uniek maakt is dat het de ruimte biedt om risico’s te nemen.

LK: Bovendien kun je niet alles van tevoren bedenken. Sommige goede ideeën groeien in de loop van de tijd. Dat daar binnen deze Award ruimte voor is, is echt gaaf.

TJ: Ook zijn de samenwerkingen tussen de verschillende disciplines veel intensiever geworden waardoor er veel meer en veel kortere lijntjes zijn ontstaan. SENSA-promovendi hebben een interdisciplinaire promotiegroep, wat erg leuk is voor zowel henzelf als voor de begeleiders. Kennis verspreidt zich zo beter tussen de disciplines en daaruit komen weer ideeën voor nieuwe samenwerkingen voort.

LK: Daarnaast heeft het toekennen van een prijs aan een groep in plaats van aan een boegbeeld ook een soort induced social closeness-effect. Als je als team wordt geëerd ga je je ook meer betrokken voelen bij het team. En de extra media-aandacht is ook erg leuk en nuttig. Zowel voor de jonge onderzoekers als voor de meer senior onderzoekers. Je valt meer op, binnen en buiten de universiteit. Paul van Lange kon op nationale televisie vertellen over zijn onderzoek en het hele team werd gevierd tijdens de Dies-Natalis van de VU vorig jaar. Allemaal erg motiverend en het leverde ons natuurlijk veel positieve sociale interacties op!

 

Nominaties voor de Ammodo Science Award for groundbreaking research 2024 kunnen worden ingediend van 23 mei tot en met 6 oktober 2023. Rectoren van Nederlandse universiteiten mogen per wetenschapsdomein (Biomedical Sciences, Humanities, Natural Sciences en Social Sciences) een onderzoeksgroep nomineren die in aanmerking komt voor een award ter waarde van €800.000 tot €1,6 miljoen.

Lees hier meer over het nominatieproces.

Foto’s: Florian Braakman