Stichting Ammodo, Voor kunst, architectuur en wetenschap

Frédérique Bergholtz

over beeldende kunst en performance in de huidige tijd

Frédérique Bergholtz

If I Can’t Dance, I Don’t Want To Be Part Of Your Revolution (If I Can’t Dance) is sinds 2005 actief. De organisatie legt zich toe op de productie van, en theorievorming rond, performancekunst en doet onderzoek naar de ontwikkeling en verscheidenheid van performance en performativiteit binnen de hedendaagse beeldende kunst.

Frédérique Bergholtz is oprichter en directeur van If I Can’t Dance, I Don’t Want To Be Part of Your Revolution. Daarvoor was zij directeur van Marres in Maastricht (1999-2005). Zij stelde het beeldende kunstprogramma samen van drie edities van Festival a/d Werf in Utrecht (2005, 2006 & 2007) en was, samen met Annie Fletcher, curator van de biënnale Art Sheffield (Life: A User’s Manual, 2010). In haar rol van directeur van If I Can’t Dance heeft Frédérique Bergholtz met vele kunstenaars samengewerkt aan het ontwikkelen en produceren van nieuwe werken. Live performances realiseerde ze met (o.a.) de kunstenaars Matti Braun, Yael Davids, Mariana Castillo Deball, het collectief Ligna, Katarina Zdjelar, Haegue Yang, Maria Pask, Aurélien Froment, Keren Cytter, Suchan Kinoshita, Sarah Pierce, Jon Mikel Euba, Sung Hwan Kim en Jeremiah Day. Filmwerken, of andere werken die aspecten van performance adresseren, produceerde ze met (o.a.) Gerard Byrne, Olivier Foulon, The Otolith Group, Frances Stark, Luca Frei, Ruth Buchanan, Wendelien van Oldenborgh, Joachim Koester en Emily Wardill. In de huidige editie heeft zij opdracht gegeven aan Gerry Bibby, Sara van der Heide, Snejanka Mihaylova en Emily Roysdon om nieuwe werken te maken.

FLB_20160610_MG_8539-bewerkt-2

Wat is de ontstaansgeschiedenis van If I Can’t Dance?

‘If I Can’t Dance is ruim 10 jaar geleden opgericht als een reizend festival in Utrecht, Leiden en Den Bosch, door Annie Fletcher, Tanja Elsgeest en mijzelf. Wij hoorden nergens thuis. Eigenlijk wílden we ons niet settelen, we wilden een bewegend platform zijn en inzetten op de productie van werken in plaats van tentoonstellingen maken en deze werken laten reizen. De facilitering van onze organisatie was daaraan ondergeschikt; we hebben jaren vanuit allerlei kantoortjes in Amsterdam gewerkt, o.a. vanuit een studio in de Rijksakademie bijvoorbeeld, om de kosten maar zo laag mogelijk te houden.’

Wat was het voordeel van die losse structuur?

‘Omdat performance gebaat is bij veel uitvoeringen in verschillende omgevingen moet je – en wil je – coproducenten vinden. Die betalen mee aan de productie, en je wilt natuurlijk graag zo veel mogelijk podia vinden voor het werk. We zijn daarom van meet af aan in internationaal opzicht heel actief geweest en al heel snel hebben we ons internationale netwerk verder kunnen uitbreiden en coproducties kunnen opzetten waarbij we steeds per productie het geschikte type instituut zoeken. Zo hebben we inmiddels al in het MoMA gestaan, in het Museo Reina Sofia in Madrid, in LACMA in Los Angeles, maar ook in kleinere instellingen zoals Buleoga z/b in Bilbao en in The Showroom in Londen, waar je weer een andere ruimte, een ander publiek, een andere artistieke visie en oriëntatie ontmoet. We bewegen ons zo door de verschillende registers van het institutionele landschap, wat voor ons heel interessant is omdat dit betekent dat we ons verhouden tot een steeds andere schaal en omgeving. En ook presenteren we werk in podiumkunsten-instellingen, zoals Frascati en Het Veem Theater.’

Wat is de filosofie van If I Can’t Dance? Gelden de oorspronkelijke ideeën nog steeds?

‘Als ik nu zo op de vorige tien jaar terugkijk, dan gelden die oorspronkelijke ideeën inderdaad nog steeds. We werken nog altijd op basis van een lange termijn engagement met kunstenaars: we proberen onze samenwerkingen zo op te zetten en gestalte te geven dat we kunnen werken vanuit aandacht en artistieke processen hun verloop kunnen krijgen. En ook onze overkoepelende, feministische filosofie is gebleven; in de geest van Emma Goldman’s uitspraak, die we als naam voor onze organisatie hebben gekozen, werken we vanuit een kritische houding die constructief is.’

Wat is de positie van performance binnen de hedendaagse cultuur?

‘Het is goed om na tien jaar te zien dat de aandacht voor performance nu heel groot is. Ik denk dat wij ons steentje hieraan hebben bijgedragen; het is fijn te constateren dat wij in dit veld hebben gepionierd, in een tijd ook dat er nog veel vooroordelen waren, en dat dit nu inmiddels vruchten afwerpt.’

Vooroordelen?

‘Ja, performance had toch bij veel mensen de connotatie van eng en lichamelijk, het had te maken met uithoudingsvermogen, met het opzoeken van grenzen. Deze clichés zijn gelukkig inmiddels bijgesteld.’

Het blijft wel een tijdelijke, vluchtige kunstvorm.

‘Ja, maar dat is ook, of juist, een conditie die past bij de huidige tijd. We leven in een ‘commodity’ wereld, maar we gaan langzaamaan begrijpen dat dit niet meer standhoudt. Onze samenleving is meer en meer op belevenis georiënteerd. Het is heel bijzonder om iets live mee te maken, een gedeelde ervaring te hebben, na afloop te kunnen praten over iets wat je samen hebt gezien. Performance is vluchtig, maar eigenlijk heel sterk.

FLB_20160610_MG_8415-bewerkt-2

Hoe ontwikkelt performance zich?

‘Het globale beeld van performance als een live act die door de kunstenaar zelf wordt uitgevoerd is nu veel gedifferentieerder geworden – en let wel, ik bedoel dus ‘beeld’, niet de werkelijke praktijk, want die is altijd heel divers geweest. Wat buiten die schematische voorstelling valt, is bijvoorbeeld performance met een theatrale component, een vorm die ik heel interessant vind. Dat was in de jaren zestig en zeventig een hele discussie. Het mócht niet verhalend zijn, je moest het heel duidelijk in een white cube situeren en niet in een theaterruimte en idealiter niet met andere acteurs werken. Dat is in de jaren tachtjg veranderd, onder invloed van o.a. nieuwe technologie en ook een uitbreiding van kunstcontexten; kunstenaars gingen buiten de galerieruimte om werken, bijvoorbeeld in de publieke ruimte, of bij mensen thuis. Ook vandaag zie je veel performances die een complexe theatrale setting niet uit de weg gaan, of reflecteren op theaterprincipes.’ Dat performance zich nadrukkelijker manifesteert in het museale veld, dat is heel goed, want dat betekent dat mensen kennis kunnen nemen van iets wat tot voor kort in een relatief kleine groep bekend was.

Hoe wordt er vanuit de kunstwereld naar performance gekeken, wordt het nog vaak als lastig ervaren omdat het niet in hokjes en vast omlijnde disciplines past?

‘Ja, dat is die mooie, inherent kritische, kwaliteit van performance; performance als discipline bij uitstek die de conventies van wat wij onder kunst verstaan bevraagt. Maar tegelijkertijd kunnen we ook vaststellen dat de kunstwereld al lang niet meer zo in afgebakende disciplines denkt. Wie noemt zich tegenwoordig nog ‘beeldhouwer’? Er zijn maar heel weinig kunstenaars die zich “performancekunstenaar” noemen. Toen we begonnen in 2005 werkten we met kunstenaars als Gerard Byrne, Matti Braun, Yael Davids, Marianne Castillo Deball: allemaal kunstenaars die binnen een ruimere praktijk van bijvoorbeeld video, installatie, etc. werken en met ons iets ontwikkelden wat te maken had met performance of met een live-benadering.’

FLB_20160610_MG_8480-bewerkt

Hoe draagt If I Can’t Dance bij aan de ontwikkeling van kunstenaars? Wat is het belang van de organisatie?

‘Wat we de kunstenaar kunnen bieden is dat we over twee jaar het hele traject volgen en dit actief begeleiden. Dat is iets wat een museum niet zo gemakkelijk kan, daar zijn ze niet op ingesteld. Performance vergt veel condities, die niet gemakkelijk te realiseren zijn. Dat wordt erg onderschat. Je moet repeteren, je hebt misschien kostuums nodig, props, een lichtplan, performers moeten zich kunnen omkleden, er moet tijd hebben om te repeteren op de plek zelf, want dat is vaak heel specifiek voor performance, dat het uitgaat van de eigenschappen van een ruimte, maar vooral die tijd is in onze overvolle programmeringen maar zelden te claimen, enzovoort. Veel instellingen die nu performance programmeren realiseren zich van te voren vaak niet wat het allemaal vraagt; wij proberen op dat vlak onder collega’s meer bewustzijn te creëren.’

Twee jaar begeleiding voor één productie?

‘Ja, twee jaar is de termijn waarbinnen je samen echt iets kan opbouwen. De kunstenaars doen onderzoek, maken een publicatie, dragen bij aan symposia, laten misschien een keer een work in progress zien. Dat doen we gewoon hier op kantoor, dan zetten we alle tafels aan de kant. Je werkt toe naar het moment dat iets ‘af’ is, maar vaak begint het dan pas voor het werk. Dan hoop je dat er interesse is van andere partijen, dat het werk kan gaan reizen en zich kan blijven ontwikkelen. Dat zag je bijvoorbeeld mooi met de productie van Joëlle Tuerlinckx, die we in Amsterdam toonden en na Tate Modern in Londen en Playground in Leuven te zien was in het Kaaitheater in Brussel tijdens het festival Performatik en daar weer een nieuwe vorm had gekregen omdat de kunstenaar wilde experimenteren met tijd en voor een marathon van vier uur had gekozen.

Hoe is de samenwerking in het veld?

‘We werken in Amsterdam geregeld samen met het Stedelijk Museum, De Appel en Het Veem Theater, dat willen we graag doorzetten. We hebben ook een agenda opgezet, Performance Platform, samen met Het Veem Theater, NB Projects en DASARTS om performance in Amsterdam te promoten, en mensen routes voor te stellen door het aanbod van performance in beeldende kunst, dans en theater, soms ook muziek en poezie – om maar weer aan te geven hoe ruim het veld is waarin performance zich beweegt.’

Hoe is de internationale positie van If I Can’t Dance?

‘Die is heel goed. Sinds vijf jaar hebben we onze internationale samenwerking geformaliseerd in een Europees consortium, Corpus, dat heel doelgericht instellingen bindt die zich al geruime tijd specifiek focussen op performance. Dat zijn Tate Modern in Londen, Playground (STUK/Museum M) in Leuven, Kunst-Werke in Berlijn, CAC in Vilnius, Litouwen en Bulegoa z/b in Bilbao. Met hen gaan we de komende jaren nieuwe producties opzetten.’

FLB_20160610_MG_8489-bewerkt

Je blijft dus toch eigenlijk dat reizende festival. Altijd beweeglijk.

‘Ja, dat blijft. Dat houden we gewoon. We willen steeds ambitieuzere projecten maken – je wordt natuurlijk steeds getrainder als team. Aan de andere kant denk ik dat juist áls er meer belangstelling voor performance is, we die uitgesprokener posities een podium moeten blijven geven. We moeten blijven zoeken naar mensen die het weer nét wat meer oprekken.’

Lees hier meer over If I Can’t Dance.