over de persoonlijke ontwikkeling van jonge dansers
Het was het idee van Ted Brandsen, de directeur van Het Nationale Ballet en van de Junior Company. Hij had al lang de droom en vond dat er een tussenstap moest komen tussen de opleiding en het werkveld. Mensen die je aanneemt voor het grote gezelschap, dat bestaat uit zo’n 80 a 90 man, zijn vaak de beste dansers van een opleiding. Zij hebben een intensieve opleiding gedaan, waarbij ze veel hebben gedanst en veel aandacht hebben gekregen. Als je dan in het werkveld aan de slag gaat, kom je in een grote groep en sta je vaak achteraan. Zelfs wanneer iemand ontzettend goed is, gebeurt het vaak dat iemand in een groep weg valt en niet de kansen krijgt om zich goed te ontwikkelen. Dat heeft doorgaans niet te maken met een gebrek aan talent, maar meer met het leren omgaan met de dagelijkse routine, het leren werken met choreografen en met balletmeesters. De manier waarop je je als danser opstelt in repetities bijvoorbeeld leer je niet op de academie. Dat moet je in de praktijk leren en daar heb je soms begeleiding bij nodig. Mensen die van hun opleiding komen zijn nog jong en komen vaak uit het buitenland. Je moet ineens voor jezelf leren zorgen, woont misschien met twee andere dansers samen en moet al die voorstellingen draaien. Daar spelen we met de Junior Company op in. We geven ze onder andere kooklessen, omdat sommigen nog nooit hebben gekookt. Maar één van de belangrijkste dingen van de Junior Company is vlieguren maken. Juist op deze jonge leeftijd is dat van belang.
Als ze binnen komen kunnen ze al behoorlijk wat en hebben al 8 of 9 jaar getraind, maar dansen kun je uiteindelijk alleen maar leren op het toneel. Ik kan uren met mensen repeteren, maar sommige gaan op het toneel een stap achteruit of zijn exact hetzelfde in de studio als op het toneel. Voor hen moet je wat vinden om ze weer te inspireren. Eigenlijk kan je pas doorgaan met corrigeren als je mensen een paar keer op het toneel hebt gezien. Bij de Junior Company mogen ze snel grote rollen dansen. Dan zien we dat ze na één of twee jaar bij de Junior Company de grote groep inkomen en niet meer bang zijn als ze het toneel opgaan. Ze hebben het lef, ze durven en dat komt omdat ze zoveel hebben gedanst. Dat levert een heel andere danser op. Mensen die via de weg van de Junior Company zijn gekomen, ontwikkelen zich vaak snel en goed. Zij kunnen groter werk en wat grotere rollen vaak goed aan, juist omdat ze wat extra ervaring en begeleiding hebben gehad.
Ik denk dat er niet één sleutel bestaat. Eigenlijk zeg ik altijd ‘you can only give them a platform’ en dan moeten ze het zelf doen. Dat platform is voor iedereen een beetje anders. Dat is het mooie van een kleine groep van twaalf dansers. Je hebt de tijd en de mogelijkheid om ze echt goed te leren kennen en te bekijken wat dat platform voor iedereen precies is. Bij sommigen kom je daar veel sneller achter, bij anderen duurt dat net even wat langer en is het zoeken. We bieden verschillende mogelijkheden aan, hebben een prachtig fysioteam en sportteam dat met ze samenwerkt. Dus op allerlei gebieden bieden we dat platform, maar uiteindelijk moeten ze het wel zelf doen.
We werken met onze eigen opleiding, de Nationale Balletacademie, dat is onze eerste ‘port of call’. Dat zijn mensen die je vanaf 10 jaar in de gaten houdt en ziet opgroeien. Dat is erg belangrijk want dat is ons Nederlands talent. Soms komt er ook buitenlands talent al vroeger naar de HBO opleiding toe, die volgen we dan één of twee jaar en daarnaast scouten we internationaal. Maar met de interesse in de Junior Company gaat het ongelofelijk goed. We hadden voor de afgelopen auditie 700 aanmeldingen. Dat aantal loopt met de jaren alleen maar op. Ik merk dat internationaal jonge dansers nu van de Junior Company weten. Ze willen hier graag komen, omdat ze hier veel kunnen dansen en veel begeleiding krijgen. We hebben ook al mensen gehad die voor ons hebben gekozen in plaats van voor een vast contract in een corps de ballet bij een andere groep. Zij wilden liever in een kleine groep dansen en zo veel ervaring opdoen. Sommige dansers maken die beslissing heel bewust en dat is ontzettend leuk!
Je kijkt altijd eerst naar een aantal basiselementen zoals uitdraai van heupen en voeten, lijnen van benen, dat zijn hele technische dingen. Dat zijn bepaalde verwachtingen waar iemand aan moet voldoen. En vervolgens ga je kijken naar techniek. Kan iemand ook echt iets met dat lichaam. Je kan een prachtig lichaam hebben, maar iemand moet er ook echt wat mee kunnen, mee kunnen draaien en springen. Heeft iemand een natuurlijke coördinatie, zodat je ook nog passen kunt verbinden, muzikaliteit, al die dingen. Het wordt echt interessant als iemand ook wat kan zeggen met die passen. De passen zijn de taal. Als we audities bekijken voor de Junior Company kijken we of het grootste deel van die taal er is. Nog niet alles hoeft perfect te zijn. Je kijkt of iemand kan groeien en zich kan uitbreiden in die taal, dat vocabulaire en die techniek. Soms zie je dansers van 17 a 18 waarbij je ziet dat ze fysiek talent hebben en ook iets interessants hebben. Ze zijn muzikaal en hebben iets te zeggen op het toneel, maar het is nog ‘rough’. Je ziet dat ze intelligent zijn, ze willen en hebben een drive. Dat is iemand die zich kan ontwikkelen, daar kan je grote stappen mee maken. Maar uiteindelijk moet het iemand zijn die bij ons in de groep past.
Er is zeker een bepaalde signatuur. De groep is een fysieke groep. In de zin dat we een breed scala aan levende choreografen hebben die met de grote groep en de junioren werken. Hans van Manen met zijn eigen repertoire en David Dawson die bij ons werkt. Maar ook choreografen van buitenaf zoals Christopher Wheeldon, Alexei Ratmansky en Wayne McGregor. Het is een vooruitlopende groep, waar veel nieuw werk wordt gemaakt en wordt ingestudeerd. Onze dansers moeten hiervoor openstaan en hier interesse in hebben. Dit allemaal gezegd hebbende, moet je dan ook nog op professionele manier een beetje verliefd worden op een danser. Er moet iets speciaals zijn waarvan je denkt ‘die moeten we bij ons hebben’!
Er is in de afgelopen vijf jaar behoorlijk wat veranderd. Het eerste jaar was pionieren. In een groot instituut zoals Nationale Opera & Ballet waar honderden mensen werken, komt er plotseling een nieuw gegeven bij. Dat was in het begin erg wennen. We hebben de afgelopen jaren echt nodig gehad om te komen waar we nu zijn. We zijn begonnen met het strikte idee om te werken met zes eerstejaars en zes tweedejaars. Met een verdeling van zes jongens en zes meisjes, want dat is handig voor het dansen van repertoire. Maar gaandeweg kwamen we erachter dat sommige mensen een tweede jaar in de Junior Company echt nodig hebben en anderen na een jaar er helemaal klaar voor zijn. We willen naar ieder individu kijken en beoordelen wat hij of zij nodig heeft. In de laatste vijf jaar hebben we wel zo’n vijftig dansers binnen de Junior Company opgeleid. Waarvan ruim de helft is doorgestroomd naar het grote gezelschap.
De Junior Company onderscheidt zich met het feit dat de groep sterk verbonden is met het grote gezelschap. We zitten in hetzelfde gebouw, hebben 3x per week samen les, de juniors dansen mee in de grote producties. Bij andere Junior Company’s is dat niet altijd het geval. Sommigen zijn nauw verbonden aan de school, dan is het meer een soort laatste jaar van de opleiding. Terwijl wij met de Junior Company in het klein doen waar Het Nationale Ballet voor staat. We begeleiden bijvoorbeeld naast jonge dansers ook jonge choreografen die je misschien niet altijd meteen met de grote groep een kans zou geven, maar wel met junioren een kort stukje kunt laten maken. De Junior Company dient zo meerdere doelen. Als wij op tournee gaan, werken we samen met jonge technici, jonge muzikanten en gaan we naar plaatsen in Nederland waar het grote gezelschap niet altijd komt. De Junior Company voorstellingen zijn iets kleiner, dus die kunnen ook naar andere theaters. We doen voorstellingen op allerlei verschillende plekken. We hebben tijdens de Museumnacht opgetreden, we staan op het Centraal Station. Het gaat om al die verschillende ervaringen en het maken van die vlieguren. Daarnaast gaan we veel mooie, rare en leuke samenwerkingen aan.
Het samenwerken vind ik één van de mooiste dingen. Je leert zoveel van elkaar. Het werkt als je samen optrekt en elkaar vertrouwt en elkaar echt de kans gunt om je eigen ding te doen, maar elkaar ook kunt aanvullen. Dat is met Marco echt het geval. Met Narnia hadden we al een grote productie gemaakt, maar met GRIMM zijn we nog een stap verder gegaan. Marco en ik kunnen het goed met elkaar vinden en hebben verschrikkelijk veel lol samen met het maken, we vertrouwen en geloven sterk in elkaar. We vullen elkaar goed aan. Als je op die manier kunt samenwerken kunnen er mooiere dingen uitkomen dan wanneer je het in je eentje doet. Ik denk dat het belangrijk is in deze tijd dat we vooral naar buiten kijken. Er gebeuren zoveel interessante dingen overal en nergens. Het samenwerken met andere mensen, andere kunstvormen, met musici, noem maar op, het is een bron van inspiratie iedere keer.
Dat is een moeilijke vraag. Ik wil sowieso doorgaan met de samenwerkingen die we nu hebben. Maar ik heb één iemand in de wereld, ik weet niet of het ooit zal gebeuren, die ik echt enorm bewonder en dat is de Simon McBurney. Hij is een Engels theaterregisseur en heeft zijn eigen groep, Complicite. Hij heeft ook een aantal opera’s hier bij Nationale Opera & Ballet gemaakt zoals Die Zauberflöte. Een samenwerking met hem is misschien een droomwereld, maar als ik naar zijn werk kijk, word ik er enorm door geïnspireerd. Het is echt een geweldige regisseur.
Wat ik erg leuk vind om te zien is dat het heel goed gaat met de groep. We hebben veel publiek, juist ook voor de avondvullende grote klassieke balletten als het Zwanenmeer, Sleeping Beauty en Cinderella. Iedereen wil ze zien. Dat vind ik geweldig, want dat is onze traditie. Daar kom je vandaan. Ik denk dat het belangrijk is om je bewust te zijn waar je vandaan komt. Het gezelschap bestaat nu zo’n 55 jaar en choreografen als Rudi van Dantzig, Hans van Manen en Toer van Schayk maken inmiddels ook onderdeel uit van de traditie. Dat is mooi, maar ik vind dat je je niet teveel vast moet houden aan tradities en ook door moet gaan. Vooral doen, nieuwe dingen maken, choreograferen, durven. Daar ligt de toekomst van het vak. Ik denk dat we helemaal niet bang hoeven te zijn om iets te verliezen. Dat hoor ik soms van mensen, maar het kan allemaal naast elkaar bestaan. Je bent je bewust van het repertoire, maar dat betekent niet dat je het elke dag hoeft uit te voeren. Want je moet ook juist plek maken voor nieuwe dingen. Dat is heel belangrijk, dat is altijd zo geweest. Laatst had iemand het over een opleidingssysteem, het Vaganova systeem waar dansers over het algemeen in worden opgeleid. Maar Vaganova was elke dag bezig om dat systeem weer een klein beetje aan te passen aan wat zij zag, naar wat nodig was. Om zoiets vast te zetten en te zeggen zo is het, is een raar en onnatuurlijk iets. Als je je maar blijft ontwikkelen met het bewustzijn en de kennis van waar je vandaan komt, dan staat de hele wereld open en kun je doen wat je wilt. Het is de basis waar je je bewust van moet zijn en waar je ontzettend veel liefde voor moet hebben. Daar kom je vandaan. Vanuit die liefde moet je vooruit kijken en doorgaan.
De grootste drukte is voorbij. We hebben een succesvol jubileumprogramma gehad met In the Future, dat was een geweldig weekend in de Stadsschouwburg. GRIMM is heel fijn in première gegaan en wat er aankomt in juni is een tournee naar Berlijn voor de Junior Company. We proberen eigenlijk ieder jaar wel één internationale tournee voor ze te organiseren. In Berlijn hebben ze nu ook een Junior Company die één jaar bestaat en dat gaan ze vieren met andere Junior Company’s. De groep uit Zürich en Dortmund komt en wij komen. Het is voor jonge dansers belangrijk en inspirerend om ook andere jongere dansers te zien. Daar verheug ik me enorm op.
Er zijn altijd enorm veel dingen, dat hoort een beetje bij deze baan. Eigenlijk ben je 50 a 60 procent van de dag bezig met dingen oplossen. Brandjes blussen en zorgen dat alles weer goed loopt. Er zijn altijd kleine dingen. Dan is er iemand ziek en moet er een cast verandering doorgevoerd worden. Noem maar op. Je hebt te maken met 12 echt jonge mensen, die 18 a 19 zijn en niet alleen ontzettend ambitieus zijn in hun werk, maar ondertussen ook gewoon een 18 jarige zijn waarvan hun leven iedere week verandert. Een vriendje waarmee het vorige week aan was en nu weer uit. Honderd dingen die in zo’n leven gebeuren. Als je zo jong bent, gebeurt het allemaal wat meer en wat sneller. Het is allemaal nieuw. Maar juist door het persoonlijke contact en een goede sfeer in dat jaar, komen er de mooiste dingen uit.
Lees hier meer over de Junior Company.