over hoe cultuur bepaalt hoe we zintuiglijke waarnemingen onder woorden brengen
Asifa Majid is hoogleraar Cognitiewetenschappen aan de Universiteit van Oxford en laureaat van de Ammodo Science Award for fundamental research. In haar grootschalig intercultureel onderzoek slaat ze een brug tussen taal, cultuur en cognitie. “Elke taal bevat een uniek wereldbeeld dat ons helpt de mensheid beter te begrijpen.”
Wat vind je zo fascinerend aan de relatie tussen taal, cultuur en cognitieve vaardigheden?
Als wetenschapper ben ik geïnteresseerd in de manier waarop taal ons denken beïnvloedt en hoe we de wereld waarnemen. Ik onderzoek hoe de menselijke geest werkt in relatie tot culturele patronen en het gebruik van taal. Op dit vlak zijn veel fascinerende vragen nog onbeantwoord, zoals: verschilt het denken van mensen die verschillende talen spreken? Zijn sommige gedachten ondenkbaar zonder taal? En zijn sommige ervaringen onmogelijk onder woorden te brengen? Om deze fundamentele vragen te onderzoeken, pas ik een multidisciplinaire aanpak toe die inzichten uit verschillende vakgebieden zoals taalkunde, antropologie, psychologie, filosofie en neurowetenschappen bij elkaar brengt.
Waarom ben je vooral geïnteresseerd in de menselijke waarneming?
De meest boeiende vraag is of anderen de wereld hetzelfde waarnemen zoals wij dat doen. Mijn onderzoek is intercultureel en richt zich vooral op de taal van de waarneming: hoe onderscheiden talen zich in de woorden die ze gebruiken om zintuiglijke belevenissen als tast, zicht, gehoor, reuk en smaak te omschrijven? Iemand die Engels spreekt omschrijft verandering in toon bijvoorbeeld als ‘hoog’ of ‘laag’, terwijl mensen die Farsi spreken ‘dunne’ en ‘dikke’ tonen onderscheiden. Het gebruik van zulke ruimtelijke metaforen lijkt invloed te hebben op hoe uiteenlopend mensen over geluid denken. Dit roept diepere vragen op over de relatie tussen taal en waarneming: zijn zintuiglijke ervaringen verschillend tussen culturen omdat we in bepaalde talen denken, of worden onze percepties universeel gedeeld op een bepaald fundamenteel niveau? Uiteindelijk is het doel om te ontdekken wat ons als mensheid bindt, ondanks alle manieren waarop we van elkaar verschillen.
Onlangs verscheen een toonaangevend artikel van jouw hand over de vraag of er een universele hiërarchie van de zintuigen bestaat. Hoe ben je tot deze vraag gekomen?
Er wordt sinds de tijd van Aristoteles een hiërarchie van de zintuigen verondersteld waarin het gezichtsvermogen dominant is. In het Westen wordt er al heel lang van uitgegaan dat zicht en gehoor objectiever zijn dan de overige zintuigen en de basis vormen van kennis en begrip. Tast, smaak en reuk zouden minder verfijnd zijn en worden daarom als minderwaardig beschouwd. Dat merk je in het Engels aan de metaforen over begrip: “I see your point” betekent “ik begrijp wat je bedoelt” en “I hear you” betekent “ik ben het met je eens” of “ik snap je”. Omdat ik geïnteresseerd ben in de fundamentele vraag of andere mensen de wereld op dezelfde wijze waarnemen als wij, is het van belang om te testen of we deze zintuigelijke rangorde aantreffen in verschillende samenlevingen wereldwijd door te kijken naar zowel hun taalgebruik als hun manier van waarnemen. Daarom heb ik met steun van de Ammodo Science Award een grootschalig intercultureel onderzoek gedaan naar een mogelijke universele hiërarchie van de zintuigen. Zijn we ons beter bewust van sommige zintuigen en kunnen we die zodoende makkelijker omschrijven dan andere?
Hoe ging je te werk?
Om te bepalen hoe goed een taal zicht, tast, gehoor, reuk en smaak onder woorden kan brengen, gebruikte mijn team een reeks stimuli die de vijf basiszintuigen prikkelen. Het doel was om zintuigelijke omschrijvingen te verkrijgen in twintig verschillende wereldtalen, waaronder drie gebarentalen. Deelnemers werd gevraagd om verschillende prikkels te benoemen. De visuele prikkels bestonden uit gekleurde fiches en geometrische vormen; auditieve prikkels bevatten geluidsfragmenten die varieerden in toonhoogte, volume en tempo; de tastzin werd geprikkeld door stukjes materiaal met verschillende soorten texturen zoals schuurpapier, rubber, en plastic; de prikkels voor smaak bestonden uit water met een zoet-, zout-, zuur-, bitter- of umamioplossing; en de reukzin werd getest met behulp van een krasplaatje met daarop een alledaags geurtje, zoals ui of rook. Vervolgens hebben we gemeten in hoeverre sprekers het eens waren over de benaming van een prikkel. Als de theorie van Aristoteles klopt, dan zouden alle deelnemers, ongeacht de taal die ze spreken, het makkelijkst over zicht en gehoor moeten kunnen praten.
Wat zijn je belangrijkste bevindingen?
We ontdekten dat de relatie tussen taal en waarneming cultuurafhankelijk is. Voor alle vijf de zintuigen bestaan er talen die uitblinken in verwoordingskracht en talen die juist worstelen met het onder woorden brengen van waarneming. Zo gebruikten sprekers van Amerikaanse gebarentaal en Engelstaligen dezelfde standaard woorden om kleuren te beschrijven (zoals rood, groen, blauw), terwijl sprekers van Kata Kolok (een gebarentaal uit Bali) en Yélî Dnye (uit Papua Nieuw Guinea) in plaats daarvan zeer verschillende ad-hoc beschrijvingen gebruikten. Verder hadden sprekers van zowel Britse gebarentaal als Umpila (een jager-verzamelaarstaal uit Australië) moeite met het benoemen van smaken, terwijl we in Farsi (uit Iran) en Lao (uit Laos) precies het tegenovergestelde zagen: deze deelnemers waren het grotendeels eens over het benoemen van smaken.
Heb je bewijs gevonden voor een universele hiërarchie van de zintuigen?
Er bestaat geen universele hiërarchie van de zintuigen, in tegenstelling tot de theorie van Aristoteles. Met uitzondering van het Engels, waarin zicht en gehoor dominant zijn, had geen enkele andere taal in onze steekproef een rangorde die overeenkwam met de Aristotelische orde. In plaats daarvan ontdekten we dat talen fundamenteel verschillen in welke zintuigelijke domeinen ze het best tot uitdrukking kunnen brengen, en hoe ze dat doen. We vonden echter ook overeenkomsten, zo hadden deelnemers over de hele wereld moeite om geuren te benoemen.
Hoe verschillen culturen in hun vermogen om over geur te praten?
In het Westen was men er decennialang van overtuigd dat er een zwakke relatie bestond tussen geur en taal, wat wetenschappers ertoe heeft gebracht om de reukzin de zogenaamde “mute sense” te noemen. Meer recentelijk hebben mijn collega’s en ik echter aangetoond dat in vergelijking met het Engels, bepaalde gemeenschappen een breder repertoire aan woorden hebben om over geuren te praten. In mijn vorige onderzoek met de Jahai, een groep jagers en verzamelaars die in de regenwouden van het Maleisisch schiereiland Malakka woont, heb ik een tiental specifieke woorden vastgelegd die gebruikt werden voor geuren. Neem bijvoorbeeld het woord ‘pɁus’; dat beschrijft de kenmerkende geur van paddestoelen, kool, een aantal soorten neushoornvogels, en de vacht van een lampong makaak. Opvallend genoeg zagen we dat de Umpila (jager-verzamelaars uit Australië) de reukzin ook het gemakkelijkst te benoemen vond, wat bevestigt dat taalgemeenschappen over de hele wereld sterk verschillen in de mate waarin de verschillende zintuigen in woorden kunnen worden uitgedrukt.
Welke invloed heeft de natuurlijke leefomgeving op ons vocabulaire voor geur?
Het vermoeden bestaat dat sommige klimaten als geuriger worden ervaren dan andere waardoor bepaalde samenlevingen meer taal ontwikkelen om aroma’s in hun omgeving te beschrijven. In een tropisch regenwoud bijvoorbeeld, kun je door de begroeiing niet heel ver in de verte kijken, maar geuren zijn op afstand wel waar te nemen: voordat je iets kunt zien, kun je het ruiken. Mensen die in een stedelijke omgeving in het gematigde klimaat van Noord-Europa wonen, hoeven minder op hun reukvermogen te vertrouwen en hebben daarom minder woorden voor geur. Je zou misschien verwachten dat mensen die in poolgebieden leven überhaupt geen geurvocabulaire ontwikkelen, maar er bestaan Siberische gemeenschappen met interesse in geur, dus leefomgeving verklaart niet alles.
En in hoeverre kunnen verschillen worden verklaard door cultuur?
Een andere mogelijkheid is dat reukwoorden variëren omdat ze worden gevormd door culturele gebruiken en overtuigingen. Binnen sommige jager-verzamelaars samenlevingen bestaat bijvoorbeeld een taboe op het vermengen van geuren van naaste familieleden: voor hen is het gevaarlijk wanneer mensen met een vergelijkbare persoonlijke geur dicht bij elkaar zitten. Wanneer geur van grote culturele betekenis is worden in sommige gevallen reukmetaforen gebruikt om over emoties te praten. De Seri in Mexico zeggen bijvoorbeeld dat “woede stinkt”. Het is waarschijnlijk dat een complex scenario van co-evolutie tussen genetica en cultuur uiteindelijk de ultieme verklaring vormt. Mijn onderzoek hoopt licht te werpen op hoe deze ecologische, culturele en genetische factoren samen bepalen hoe verschillend we wereldwijd over waarneming praten.
Hebben deskundigen zoals parfumeurs of vinologen een woordenschat voor geur die vergelijkbaar is met die van jager-verzamelaars?
Al hebben professionals zoals chef-koks, sommeliers en parfumeurs een goed ontwikkelde neus, toch zijn er belangrijke verschillen tussen deze vorm van expertise en de algemene culturele kennis van jager-verzamelaars. Ten eerste worden hun vocabulaires op verschillende manieren verkregen: jager-verzamelaars leren geurwoorden gedurende hun kindertijd en krijgen daarbij weinig concrete aanwijzingen, terwijl professionele deskundigen hun woordenboek voor geur vullen met termen die zij expliciet aangeleerd krijgen, vaak op latere leeftijd. Ten tweede gebruiken jager-verzamelaars algemene reuktermen om gelijkenissen tussen geuren aan te geven. Jahai onderscheiden bijvoorbeeld plʔeŋ geuren (die lijken op bloed, rauw vlees en rauwe vis) van cŋɛs geuren (die typisch zijn voor vleermuizenpoep, rook en benzine), terwijl we deze geuren in het Engels beiden gewoon ‘stinky’ noemen. Specialisten gebruiken daarentegen vaak specifieke woorden om een geur exact te identificeren en om onderscheid te maken tussen zeer nauw verwante aroma’s, bijvoorbeeld om synthetische vanille van echte te onderscheiden. Ten slotte zijn echte kenners het weliswaar vaak eens wanneer ze het bouquet van een wijn of parfum omschrijven, toch reikt deze vaardigheid meestal nauwelijks verder dan hun specifieke vakgebied of expertisedomein. Uit eerder onderzoek waaraan ik heb meegewerkt blijkt zelfs dat experts niet beter zijn dan leken in het beschrijven van alledaagse geuren zoals de geur van zeep of gras. Hoewel er dus verschillen zijn, is misschien wel de belangrijkste conclusie die we op basis van onderzoek met geurprofessionals kunnen trekken dat olfactorische vaardigheden wel degelijk kunnen worden getraind.
Je maakt je ook hard voor behoud van taaldiversiteit. Waarom?
Van de ongeveer 7000 talen die in de wereld worden gesproken, loopt op dit moment naar schatting een derde gevaar om te verdwijnen. Het gaat vooral om inheemse talen die worden gesproken in gebieden waar de leefomgeving wordt bedreigd door houtkap, projectontwikkeling of klimaatverandering. Taal stelt ons niet alleen in staat om te communiceren, maar vormt de sleutel tot de kennis en gesproken tradities van culturen die gedurende millennia zijn doorgegeven. Daarom is het van belang om talen te beschermen. Om de aandacht op deze kwestie te vestigen, hebben de Verenigde Naties de periode 2022 tot 2032 uitgeroepen tot het Internationale Decennium van de Inheemse Talen.
Wat kunnen we leren van inheemse talen?
Elke inheemse cultuur heeft haar eigen unieke manier van omgaan met de natuurlijke omgeving. Kennis over de plaatselijke ecosystemen wordt van generatie op generatie doorgegeven. Inheemse talen kunnen waardevolle informatie bevatten die in westerse samenlevingen onbekend is, zoals over de geneeskrachtige werkingen van bijvoorbeeld planten, maar dat is niet de belangrijkste reden om ze te behouden. Elke taal die verloren gaat betekent het verlies van een uniek wereldbeeld dat op zich al een waardevol goed is en ons helpt de mensheid beter te begrijpen.
Welke invloed heeft dit op jou als onderzoeker?
Ik vind het soms erg verdrietig dat mensen meer geëmotioneerd raken van een dier dat uitsterft, dan van een gemeenschap die zijn taal en cultuur verliest. We hebben een David Attenborough voor taal en cultuur nodig, iemand die laat zien hoe geweldig het is dat al die talen unieke manieren vertegenwoordigen om de wereld te begrijpen. Ik zou daar graag veel meer waardering voor zien. Wellicht zijn er oplossingen voor het wereldwijde verlies van taal, zoals meertalig onderwijs. Als onderzoekers hopen we daaraan bij te dragen door aan lokale gemeenschappen lees- en schrijfmateriaal in hun moedertaal aan te bieden, als ze dat willen. Om te eindigen op een positieve noot: taal verandert voortdurend en er verschijnen steeds nieuwe varianten. Dus hoewel de taaldiversiteit wordt bedreigd, blijft de menselijke drang om zich middels taalgebruik te onderscheiden bestaan en zullen er voor ons wetenschappers altijd talen zijn om te bestuderen.
Volgend jaar word je een fellow aan het Harvard Radcliffe Institute. Wat ga je daar doen?
Het plan is om een boek te schrijven dat al mijn voorgaand onderzoek samenbrengt. Ik heb in de afgelopen jaren gewerkt aan veel verschillende onderzoeksprojecten en het is tijd om die in een overkoepelend kader te integreren. Sommige van de grootschalige interculturele studies die ik leid nemen vele jaren in beslag, dus als ik nog zo’n groot onderzoek wil doen moet het echt een spannende vraag zijn die ik op een zinvolle manier kan beantwoorden. Mijn jaar op Harvard is een geweldige kans om te bedenken wat die volgende grote uitdaging zal zijn.
Foto’s: David Fisher